DE OORLOGSVERHALEN VAN HUIZE PROVIDENTIA
VERHAAL 3: DE OORLOGSMEMOIRES VAN DOKTER RUTTEN


Op 13 oktober 2024 en 11 mei 2025 werden op
Kloostervelden op vijf verschillende locaties
de oorlogsverhalen van Providentia verteld
door wijkbewoners
die we gevraagd hadden
om 'in de huid te kruipen' van de persoon
die zijn ervaringen deelt.
Het oorlogsverhaal van
Dr. J.E.H. Rutten
Geboren 3 maart 1913,
overleden 12 april 2014
Verteller: Joep Kooij

Ik ben dokter Rutten. Op 14 februari 1942 – ik was toen bijna 29 jaar en woonde en werkte in Venray – solliciteerde ik naar de functie van “Geneesheer-directeur van Huize Providentia”. Een bevriend arts, die goed op de hoogte was van het reilen en zeilen op Providentia, had me gewaarschuwd dat vanuit medische optiek op Providentia zo goed als alles moest worden opgebouwd. Denk aan de opleiding van het personeel, de inrichting van een eigen laboratorium, de aanschaf van een röntgeninstallatie en het invoeren van moderne onderzoeks- en behandelmethoden.
Bovendien was het de bedoeling dat Providentia zou uitgroeien tot een volwaardige kliniek. Dit alles kwam dan op het bord van slechts één geneesheer-directeur, terwijl vergelijkbare inrichtingen doorgaans beschikten over meerdere medici en ander, goed opgeleid geneeskundig personeel. Ik wist dus dat de functie waar ik naar solliciteerde geen gespreid bedje zou zijn. Nieuwsgierig als ik was besloot ik om er toch eens een kijkje te gaan nemen. Het was vanwege de oorlogssituatie een bijzonder lastige onderneming om in Sterksel te komen, maar het lukte me. Ik bezichtigde de inrichting en had een gesprek met het bestuur van de congregatie van de broeders. Ik ervaarde een geest van hartelijkheid, van eenvoud, maar ook van welwillendheid en van geneigdheid om samen in onderling respect en vertrouwen Providentia tot verdere ontwikkeling te brengen.
Ik was jong en ik voelde dat ik deze uitdaging aan wilde gaan, ook al besefte ik dat het een zware taak zou gaan worden. Mijn vaste overtuiging dat er iets moois van te maken was, daar op Providentia, maakte dat ik in februari 1942 naar de functie van geneesheer-directeur solliciteerde.
De sollicitatieprocedure leidde ertoe dat ik benoemd werd per 1 november 1942.
Mijn voorganger dokter Kwisthout legde zijn functie neer op 31 oktober ‘42. Voorlopig moesten we een overgangsmaatregel treffen, omdat ik nog geen huisvesting in Sterksel of Heeze had. Ik vervulde de functie daarom voorlopig op parttimebasis. Een huisarts uit een van de omliggende dorpen was bereid gevonden om gedurende vijf dagen per week spreekuur te houden en zou ook voor spoedgevallen beschikbaar zijn. Afspraken waarmee we voorlopig uit de voeten konden…
Dokter Kwisthout

Maar langer dan vijf dagen zou de regeling niet van kracht zijn. Op maandag 2 november ‘42 begon ik dan wel vol goede moed aan mijn avontuur, maar vrijdags, vier dagen erna, voltrok zich een regelrechte ramp: De Duitse Gestapo legde beslag op het hele gesticht. “Sofort raus”, was hun misdadige boodschap. Toen ik te horen kreeg wat er op Providentia gebeurde, werd ik in eerste instantie overvallen door paniek. Ik was nog geen week in functie, redelijk onervaren en dan dit. Ik was eindverantwoordelijk voor de medische zorg van de patiënten en wat moest ik doen? Gelukkig kreeg ik mijn emoties snel onder controle en ik besloot eerst maar af te wachten wat er verder zou gaan gebeuren, want afhankelijk van waar de broeders en de patiënten terecht zouden komen, kon ik hopelijk gerichte acties in gang zetten.
In de loop van de middag werden de broeders en patiënten hals over kop overgebracht naar de psychiatrische inrichting Huize Voorburg in Vught. De hoeveelheid kleding en beddengoed die mocht worden meegenomen van de Duitsers bedroeg slechts een fractie van datgene wat de patiënten nodig hadden.
Deze plotselinge evacuatie naar Huize Voorburg, waar men nauwelijks voorbereid was op de komst van ruim 200 extra patiënten, zorgde voor tal van problemen voor wat betreft de medische zorg en de huisvesting. Gelukkig konden alle broeders en patiënten in twee weken tijd worden overgebracht naar de Limburgse huizen van de congregatie.
De doctoren van Voorburg namen de medische verzorging zo goed als dat ging over. Dat was een geluk bij een ongeluk omdat ik op dat moment geen rijvergunning had. Toen de patiënten waren overgebracht naar de Limburgse huizen van de congregatie, lukte het me, na veel gedoe om toch de rijvergunning te bemachtigen. Daardoor was ik in staat om de Limburgse huizen met regelmaat te bezoeken.


De oorlogstijd bracht veel moeilijkheden met zich mee. Veel geneesmiddelen werden bijvoorbeeld steeds schaarser. Daartoe behoorde helaas ook luminal: het in die tijd meest voorgeschreven middel tegen epilepsie. In de hectiek van de evacuatie was de kleine voorraad van dit medicijn al snel uitgeput. Het kostte grote moeite om een toereikende hoeveelheid toegestuurd te krijgen. We pasten daarom maar andere anti-epileptica toe, speciaal het diphantoïne, dat over het algemeen makkelijker te verkrijgen was. We probeerden om daar een voorraad van aan te leggen. Het was echt een noodoplossing want we moesten met diphantoïne zeer geleidelijk, voorzichtig en individueel te werk gaan. Als we dat niet zouden doen was er een grote kans op een forse toename van het aantal epileptische aanvallen. Het aantal schemertoestanden kon toenemen en ook het gevaar voor een ‘status epilepticus’ zou groter worden. In een schemertoestand (‘absence’ genoemd) krijgt men moeilijk contact met de patiënt zonder dat er verder andere tekenen van epilepsie te zien zijn, zoals schokken of verstijven van een lichaamsdeel. In het geval van ‘status epilepticus’ is er sprake van een toestand van abnormaal langdurige epileptische aanvallen die ernstige consequenties kunnen hebben.
In de wintermaanden van ‘42-‘43 deden er zich enkele acute gevallen van tuberculose voor en daarom besloten we om alle inwoners van de huizen in Heel en Helden röntgenologisch te onderzoeken. Van de patiënten van Providentia bleken er vijf een tuberculoos proces door te maken en dat betekende voor hen bedrust en soms isolatie. In het St. Josephgesticht in Heel werd, speciaal voor de verpleging van de tuberculosepatiënten, een aparte zaal ingericht.
Daarnaast moesten we ook nog zien af te rekenen met een schurftepidemie (scabiës). Die deed zich voor ten tijde van de evacuatie uit Sterksel en ongeveer twintig patiënten leden eraan. Het kostte behoorlijk wat moeite om deze ziekte er onder te krijgen.
Ondanks de hoge werkdruk besteedde ik ook aandacht aan de opleiding van de broeders.
In Heel gaf ik een aantal lessen over epilepsie, waarbij ik het accent legde op de verpleging en op het invullen van de rapporten bij aanvallen. Ik zorgde voor de aanschaf van een aantal boeken over de bouw en verrichtingen van het menselijk lichaam en over de krankzinnigenverpleging. Ook over deze onderwerpen gaf ik les.
Op de dag dat de Duitsers het klooster Providentia in beslag namen verwachtte niemand, maar dan ook niemand dat het bijna drie jaar zou duren voordat de patiënten, of tenminste een deel daarvan, naar Sterksel terug kon keren en nog minder dat deze terugkeer met zoveel moeilijkheden gepaard zou gaan. Weliswaar paste men zich in de inrichtingen in Heel en Helden zo goed mogelijk aan, aan de bestaande toestand, maar de omstandigheden waren verre van ideaal: veel te dichte bezetting van de beschikbare ruimtes in de huizen; we beschikten niet over de juiste medicaties en er was sprake van vermenging van vaak zeer uiteenlopende ziektebeelden van patiënten. Daarnaast waren er de gebrekkige en beperkte mogelijkheden om de patiënten op therapeutische basis werkzaamheden te laten uitvoeren. En dan was er nog de onoverzichtelijkheid en moeilijke communicatie door de verspreiding van de Sterkselse patiënten over de vier Limburgse inrichtingen. Het waren allemaal factoren die de verpleging van de patiënten niet ten goede kwamen. De geneeskundige behandeling van de patiënten werd ook bemoeilijkt door externe omstandigheden: door de steeds geringere benzine-toewijzing (via bonnen) moest ik mijn bezoeken aan de geëvacueerde patiënten van eens per week, terugbrengen naar eens per veertien dagen. Uiteindelijk kon ik zelfs maar eens per twee-en-een-halve week bezoeken afleggen. In september 1944, toen er in Limburg nog volop oorlogshandelingen plaatsvinden (en zeker rond Heel) ging mijn contact met de drie inrichtingen geheel verloren. Dat kwam vanwege het benzinegebrek én wegens het gevaar van inbeslagname van de auto bij het verschijnen hiervan op de weg. Het waren trieste en uitzichtloze tijden.
Eindelijk, eindelijk konden we vanaf juni ‘45 geleidelijk aan terugkeren naar een in ernstige mate vernield en uitgewoond Providentia. De herstelwerkzaamheden zouden jaren in beslag nemen. Pas begin 1946 konden we weer over de gehele inrichting beschikken. Ik had van de jaren ‘43 en ‘44 jaarverslagen gemaakt en in ‘45 had ik een uitgebreid eindverslag opgesteld.
Drie jaar nadat ik gestart was als nieuwe geneesheer-directeur van Huize Providentia, kon ik dan eindelijk beginnen aan het vele werk waarvoor ik de baan ooit had aangenomen. De oorlog had voor veel en ongekend leed gezorgd. Zo goed en zo kwaad als dat ging hadden wij ons door deze moeilijke jaren heen geworsteld. Met pijn in het hart stelden we vast dat 40 patiënten tijdens hun gedwongen verblijf in een van de Limburgse huizen, waren gestorven. Het zou nog een lange tijd duren voordat wij de naweeën van dit alles weer te boven waren, maar het belangrijkste was dat we onze inrichting weer terug hadden! Hoe somber de jaren ‘43 t/m ‘45 voor Huize Providentia ook geweest mogen zijn; er daagde het begin van een nieuwe tijd; een tijd waarin grote toekomstmogelijkheden voor ons verborgen lagen.
En als ik terugkijk op die periode kan ik zeggen dat we die mogelijkheden ten volle hebben benut. Daardoor kon Huize Providentia uitgroeien tot de professionele zorginstelling die het uiteindelijk geworden is.