Broeders in de verpleging

Op deze pagina wordt verteld hoe Providentia zich vanaf 1921 heeft ontwikkeld als zorginstelling. 

Bij het lezen van de teksten is het even wennen aan benamingen die in die tijd heel gewoon waren, zoals debielen, krankzinnigen, etc. 

Bij het lezen is het eveneens van

belang te beseffen dat in die tijd geestelijken (en dus ook de broeders) niet gewend waren om aan externen verantwoording af te leggen. De enige door de broeders erkende, externe autoriteiten, dus van buiten de congregatie, waren in hun geval 

de bisschoppen van Roermond en Den Bosch.

Het is dus van belang om die context te begrijpen en om de situaties die zich hebben voorgedaan niet te bekijken door de bril van onze moderne tijd.

Ontwikkelingen in de verpleegkundige opleiding van de broeders

Bij de start van Providentia in 1921 waren er nog maar weinig patiënten en daarom ook slechts enkele broeders die in de verpleging werkten. De meerderheid van de broeders had de handen vol om de aangekochte gronden te ontginnen, deels bouwrijp te maken en voor verreweg het grootste deel, geschikt te maken voor landbouw en veeteelt. Van de broeders die met de verpleging van de patiënten belast waren, had er niet een, een gedegen verpleegkundige opleiding genoten. Alle praktische kennis die zij hadden werd steeds aan elkaar (van oud op jong) doorgegeven. Dat 'praktisch leren' begon al, wanneer een broeder die in de verpleging wilde gaan werken, het noviciaat in Heerlen volgde. Tot op zekere hoogte was dat effectief, maar wat ontbrak was een gedegen theoretische kennis op basis waarvan de broeders ziektebeelden konden begrijpen en zich ook nieuwe inzichten en technieken eigen konden maken. Hun ontwikkeling stond als het ware stil.

Vanaf 1850 kwam de ontwikkeling van de geneeskunde in een stroomversnelling. Veel nieuwe ontdekkingen en uitvindingen; er kwamen steeds meer (huis)artsen, medisch specialisten, meer ziekenhuizen en ook wetenschappen als Psychologie en Sociologie kregen voet aan de grond. En niet te vergeten: er kwamen meer en beter werkzame medicijnen op de markt. Parallel aan deze nieuwe feiten ontwikkelde zich de Verpleegkunde. De bekende Florence Nightingale wordt gezien als de grondlegster van dit vakgebied. Dankzij haar werd Verpleegkunde in 1878 een erkend beroep. [1] ‘Verpleegkundige' was in de negentiende eeuw een bijna 100% vrouwelijk beroep. Daar is vanaf de twintigste eeuw wel geleidelijk aan enige verandering in gekomen, maar er is nog altijd, ook op Kempenhaeghe, een oververtegenwoordiging van vrouwelijke zorgmedewerkers.


[1]  Meer informatie over de geschiedenis van de Verpleegkunde vind je  HIER .

 Florence 

Nightingale

Het 'Zwarte Kruis'.

Het eerste onderscheidingsteken behorende bij de 'Verpleegkunde B-opleiding.

Dat de eerste broeders niet theoretisch geschoold waren is dus verklaarbaar omdat in de negentiende eeuw dit soort opleidingen er nog niet waren voor mannen. Echter, vanaf 1921, het jaar dat broeders op Sterksel begonnen, hadden ze er wél aan kunnen beginnen, want toen kwam er, naast de algemene opleiding 'Verpleegkunde A', een landelijk erkende opleiding 'Verpleegkunde B', het Zwarte Kruis, die voornamelijk gericht was op het vakgebied Psychiatrie.  De broeders hebben echter in de jaren twintig en dertig nooit prioriteit gegeven aan hun eigen opleiding.

In de Armenwet van 1854 was vastgelegd dat religieuze instellingen, zoals bijvoorbeeld een congregatie van broeders of zusters, belast werden met de zorg voor armen en hulpbehoevenden. De overheid mocht zich daar vooral niet mee bemoeien. Al op 13 mei 1921 werd Providentia opgenomen op de lijst van instellingen van de Armenwet. In de loop van de twintigste eeuw werd de regelgeving echter strenger en kwam er veel meer toezicht op de instellingen die op de lijst van de Armenwet stonden. Dat gold zeker ook voor Providentia.

Vanaf de start in 1921 was er een huisarts, op parttime basis verbonden aan Providentia. Dat was dokter Kwisthout, die ook praktijk hield in Heeze. Maar de medische kwalificaties van een huisarts waren feitelijk onvoldoende voor de functie van geneesheer-directeur van een instelling als Providentia. De functie diende door een medisch specialist te worden ingevuld, bij voorkeur een zenuwarts (de vroegere benaming van een ‘neuroloog’). Geen gekwalificeerde geneesheer-directeur en ook geen gedegen opgeleid medisch personeel: het maakte Providentia erg kwetsbaar. Het bestuur van de broeders zag het probleem niet, maar toezichthoudende externe instanties, zoals Gemeentelijke Geneeskundige Diensten (GGD’s), Voogdijverenigingen, Raden van Kinderbescherming en het ‘Toezicht op het Krankzinnigenwezen’ in Den Haag, zagen het probleem wél.  Dit waren allemaal instellingen die patiënten direct of indirect konden verwijzen naar Providentia. Vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw werd de druk van die instanties geleidelijk aan groter. Het aantal patiënten was toen al flink toegenomen, onder meer omdat er vanaf 1933 ook kinderen op Providentia kwamen wonen.

Een van de eerste formele klachten kwam van Dr. W. Heijermans, directeur van de GGD in Amsterdam. In een brief van 12 december 1930 liet hij weten dat ondanks het feit dat er door die organisatie recent nog een patiënt naar Providentia was verwezen, men de mate van professionaliteit in het Sterkselse gesticht als onvoldoende beoordeelde. Als er geen verbeteringen zouden komen, dan zou hij, de directeur, negatief adviseren over een eventuele tariefsverhoging die  Providentia zou mogen gaan hanteren.  

Dokter Kwisthout

Er moest meer en beter geschoold personeel op Providentia komen, evenals een gespecialiseerde geneesheer-directeur. De broeders waren echter niet van plan om dokter Kwisthout zo maar aan de deur te zetten. Ze vonden dat ze dat niet konden maken omdat de arts zich altijd met hart en ziel inzette voor de patiënten.

Dokter Polet, geneesheer-directeur van de RPI Eindhoven

Omdat Heijermans zijn brief niet alleen naar het bestuur van broeders had gestuurd, maar ook naar de bisschop van Den Bosch, konden de broeders de klacht niet negeren en kwamen in actie. Dokter Kwisthout werd in fulltime dienst van Providentia aangenomen en beëindigde zijn praktijk in Heeze.  Men nam contact op met dokter Polet, de toenmalige geneesheer-directeur van de RPI (Rijks Psychiatrische Inrichting) in Eindhoven en vroegen hem om een inspectie te houden en op basis daarvan te beoordelen in hoeverre Providentia voldeed aan de eisen die men aan een dergelijke instelling mag stellen.

Dokter Polet honoreerde dat verzoek. Hij bracht over zijn inspectie verslag uit waarin hij schrijft  dat volgens hem de voorzieningen zoals huisvesting (zelfs de isoleercellen), recreatie, speelvoorzieningen, maaltijden en dergelijke, op orde zijn, maar de echte oorzaak van externe klachten laat hij in zijn rapport niet onbesproken. Ook Dr. Polet dringt aan op een gedegen scholing van het verplegend personeel. En net als de externe instanties adviseert hij  om een medisch specialist aan te stellen als geneesheer-directeur. Hij vermeldt erbij dat hij dokter Kwisthout met raad en daad wil bijstaan, zolang nog niet in die vacature zou zijn voorzien. Er is inderdaad met enige regelmaat contact tussen beiden geweest.

Dokter Kwisthout had ook als taak om de broeders die in de verpleging werkten theoretisch te scholen. Hij heeft daar zeker werk van gemaakt, maar het was niet voldoende. Het was te vrijblijvend want er was geen geaccordeerd lesprogramma en ook geen toetsing waaraan een erkend diploma was gekoppeld. En dan was er nog het regelmatig terugkerend probleem dat broeders die een cursus bij Kwisthout volgden, plotseling en zonder overleg, door het bestuur werden overgeplaatst naar andere huizen van de congregatie. 

De broeders dachten dat met deze voorlopige (?) maatregelen de kou wel uit de lucht zou zijn, maar als snel bleek dat niet zo te zijn, in tegendeel.

De klachten over het reilen en zeilen op Providentia namen, naar mate de jaren dertig vorderde, alleen maar toe.  Per saldo waren er grote vraagtekens over de kwaliteit van de zorg op Providentia, zeker in vergelijking met soortgelijke instellingen elders in het land.

De klachten gingen niet alleen over het te lage scholingsniveau van het verplegend personeel of het gemis van een medisch specialist. Wat eveneens stak was het feit dat de broeders zich niet hielden aan dwingende voorschriften. Zo was in een Koninklijk Besluit van 17 maart 1933 vastgelegd dat er maximaal 140 patiënten op Providentia mochten worden opgenomen, maar bij een controle bleken het er 159 te zijn.

Op Providentia mochten voorts alleen patiënten met epilepsie worden opgenomen, maar de broeders negeerden die regel waardoor ook 'psychopaten' en 'achterlijke', 'demente' en zelfs ‘normale’ kinderen er een thuis vonden. Dat lag in die tijd erg gevoelig omdat medici vonden, (maar het was evenzeer de heersende maatschappelijke opvatting) dat de verschillende groepen uit elkaar moesten worden gehouden. ‘Normale’ kinderen hoorden niet met epileptici geconfronteerd te worden”, zo vond men. Voor de broeders was dit een paradoxale situatie. Aan de ene kant vonden zij vanuit hun geloof en roeping, dat ook niet-epileptici zoals armen en gebrekkigen altijd een beroep op hen mochten doen en aan de andere kant kregen zij te maken met wetgeving (zie hierboven het 'Koninklijk Besluit') en andere externe voorschriften die hen verboden hun roeping te volgen. De broeders, die niet gewend waren aan bemoeienis van externen, waren niet van zins om af te wijken van hetgeen zij volgens hun roeping meenden te moeten doen. Ze zeiden:  "Wat is er op ons aan te merken? Wij doen ons best en alles is goed zoals het is". 

Op 7 mei 1941 heeft dokter Kwisthout, op verzoek van de toenmalige overste van Providentia, broeder Cornelius, een brief geschreven waarmee hij de overste een overzicht geeft van zijn werkzaamheden op Providentia. "Omdat daar belangstelling voor schynt te bestaan", zo eindigt de eerste zin van het document. Het is waarschijnlijk dat de overste dit overzicht heeft gevraagd om zo aan externe instanties te kunnen laten zien dat er (onder andere) wel degelijk aandacht werd besteed aan de opleiding van de broeders die in de verpleging werkte. Hieronder lees je het gedeelte van de brief van dokter Kwisthout dat over die opleiding gaat.  

Dokter Kwisthout had begin 1942 te kennen gegeven dat hij uiterlijk in november van dat jaar met pensioen zou gaan. De algemene overste in Heerlen, broeder Servatius, stelde zich in verbinding met dokter Koenen van het ‘Staatstoezicht op het Krankzinnigenwezen’ in Den Haag en vroeg hem of er in den lande wellicht een ervaren geneesheer-directeur beschikbaar was om Kwisthout op te volgen. Dat bleek zo te zijn. Koenen adviseerde ene dokter Van Meens, een psychiater uit Heiloo. De arts nam het directeurschap aan en kocht zelfs grond op Sterksel om er een woonhuis te bouwen. Reden genoeg om aan te nemen dat dokter Van Meens al snel in dienst zou treden, maar als een donderslag bij heldere hemel kwam het bericht dat de man plotseling was overleden. 

Vervolgens werd besloten om een sollicitatiecommissie in te stellen en de sollicitatieprocedure leidde uiteindelijk tot benoeming van dokter Rutten.

De nog jonge

dokter Rutten 

De klachten van de verschillende externe instanties namen begin jaren veertig zodanig toe dat de bisschoppen van Den Bosch en Roermond zich ermee moesten bemoeien. De spreekwoordelijke druppel was een rapport van Dr. Van Houte, inspecteur van het Buitengewoon Onderwijs, waar de school van Providentia onder viel. Hij spreekt in het rapport van een onhoudbare toestand en wijst het bestuur van de congregatie op het onverantwoordelijke, namelijk dat er op Providentia veel geneesbare patiënten zijn, die nu gevaar lopen heel hun leven ongelukkig te zijn, terwijl ze met deskundige behandeling zouden kunnen genezen.

Er volgende nog een tweede, uitgebreid en samenvattend rapport dat Van Houte opstelde met de bisschoppelijk adviseur, de zeer eerwaarde heer Van Gerwen. In dat rapport werd alle kritiek op het reilen en zeilen op Providentia samengevat. Kort daarvoor had ook de heer W. Murkoster van het Katholiek Verbond voor de Kinderbescherming afdeling Den Bosch, van zich laten horen. Hij wilde over zijn klachten een gesprek hebben met de overste van Providentia, broeder Cornelius, maar die weigerde hem te ontvangen. Toen hij daarna contact opnam met broeder Servatius, de algemene overste in Heerlen, en hem om een onderhoud vroeg, kreeg hij opnieuw nul op het rekest. Murkoster restte niets anders meer dan contact op te nemen met de vicarissen van het bisdommen Den Bosch en Roermond. 

De bisschoppen grepen in en dwongen de broeders om een adviescommissie in te stellen om verdere escalatie te voorkomen. Begin 1942 (midden in de oorlog dus) was de Commissie van Advies’ een feit. Maar de broeders vonden het maar niks. Voor hen was de komst van zo'n orgaan niets minder dan een aantasting van hun autonomie. In de commissie zaten vijf externe deskundigen met een medische en/of bestuurlijke achtergrond. Daarnaast maakten de algemene overste uit Heerlen en de huisoverste van Providentia deel uit van het gezelschap.  De eerste vergadering vond plaats op woensdag 15 april 1942. Veel impact heeft de commissie niet gehad omdat men niet duidelijk had vastgelegd welke feitelijke bevoegdheden de commissie had. In de praktijk kwam het er op neer dat de broeders de adviezen als vrijblijvend en als niet-bindend beschouwden en zich er daarom niet al te veel van aantrokken. Soms nam het bestuur van de broeders zelfs al een besluit over een kwestie, nog voordat het onderwerp in de commissie was besproken. Dat leidde dan weer tot chagrijn bij de overige commissieleden.

Vanwege de oorlogssituatie kon het gezelschap bijna niet vergaderen en kon ook mede daardoor geen vuist maken. Dit alles leidde er uiteindelijk toe dat de commissie een stille dood stierf.

Vanaf 1946, na de voor hem zeer zware oorlogsjaren, kon dokter Rutten eindelijk beginnen aan de medische ontwikkeling van Huize Providentia. Hij ging daarbij voortvarend te werk. De professionalisering van de inrichting en de opleiding van het personeel golden voor hem als twee belangrijke prioriteiten. Hij zorgde er al snel voor dat er een laboratorium en medisch instrumentarium - bovenal een röntgenapparaat - op Providentia kwamen. Hij gaf aan de opleiding van de broeders en de leken-verpleegkundigen (geen geestelijken) een sterke impuls. Hij ontwikkelde een variant van de bestaande 'verpleegkunde B-opleiding'. Die parttime opleiding duurde drie jaar, maar in de Ruttense variant kwamen er twee lesjaren bij waarin het vak 'Epilepsie' een van de hoofdonderwerpen was. Het eerste en het tweede jaar deed de student dubbel. In jaar 1a en 2a stond Psychiatrie centraal en in 1b en 2b was dat Epilepsie. Voor het laatste jaar van deze dus vijfjarige opleiding, werd de student bij een andere organisatie gedetacheerd om daar weer andere, nieuwe ervaringen op te doen. 

Broeder Ambrosius woonde en werkte van 1956 tot 1961 op Providentia en volgde in die jaren de Verpleegkunde B-opleiding. Hij weet nog dat er elk studiejaar verschillende proefwerken moesten worden gemaakt. Ook vonden er praktijktoetsen plaats: zowel op de polikliniek van dokter Rutten als op de eigen afdeling van de student, onder begeleiding van het afdelingshoofd.  Hoewel men in die tijd deze term nog niet kende, was de verpleegkunde B-opleiding feitelijk een duale opleiding. De geleerde theorieën konden meteen in de praktijk worden toegepast.  Dit type onderwijs is juist vanwege die combinatie altijd bijzonder succesvol geweest. 

De Ruttense variant van de Verpleegkunde B opleiding viel onder de erkenning van de algemene B-opleiding.


De broeders en de leken-verpleegkundigen op Providentia werden verplicht om de opleiding te volgen. Er was definitief geen sprake meer van vrijblijvendheid. Ook novicen die bestemd waren om in de verpleging te gaan werken, werden zo snel mogelijk op Providentia geplaatst. De deelnemers van Providentia volgden het laatste jaar van de opleiding meestal bij Huize Voorburg in Vught en soms bij de toenmalige RPI in Eindhoven (Woensel). Zo kwamen er steeds meer goed opgeleide verpleegkundigen op Providentia, hetgeen de professionaliteit van de organisatie zeer ten goede kwam. In de laatste decennia van de vorige eeuw zijn in Nederland de verpleegkundige opleidingen opgenomen in het reguliere MBO- en HBO-onderwijs.


In de jaren zeventig van de vorige eeuw waren er nog altijd enkele broeders op Providentia die in de verpleging werkten, maar geen verpleegkundige opleiding hadden gevolgd. Zij hadden een aangepast takenpakket. Dokter Rutten heeft deze broeders altijd de hand boven het hoofd gehouden. Dat dat zo was bleek bijvoorbeeld toen Ad Bergmans in 1969 succesvol solliciteerde naar de functie van 'afdelingshoofd'.

Bij de start van zijn dienstverband had hij een gesprek met dokter Rutten die hem zei: "Ik vind het van groot belang dat u het volgende weet. Op uw afdeling werken twee broeders die niet in het vak zijn opgeleid, maar ze doen waardevol en belangrijk werk. Ik verwacht van u dat u deze broeders in ere houdt". Ad gaf een mooi, diplomatiek antwoord: "Ik ben een mild mens. U hoeft zich daar geen zorgen over te maken". 


14-03-25

FvB

Privacy beleid

OK